De man met het accent

()

Op een zomerochtend was ik een zieke vriendin gaan bezoeken, in een buurt die ik niet goed kende. Het was moeilijk geweest een plekje voor mijn auto te vinden, en ik had een hele tijd rondgereden in een doolhof van stoffige, snikhete straten. Met moeite had ik in een smal, donker en stil straatje geparkeerd. Terwijl ik daarmee bezig was, stond er een donkere man op het trottoir naar mij te kijken. Waarschijnlijk was hij een jaar of veertig. Een matte teint. Een baardje van een paar dagen. Glimlachend stond hij me gade te slaan. Ik voelde me slecht op mijn gemak. Ik was er niet aan gewend dat er zo naar mij werd gekeken. Ik sloot mijn auto af en ging er snel vandoor.

Toen ik terugkwam, na een paar uur bij mijn vriendin te zijn geweest, constateerde ik dat de man er nog steeds stond. Met zijn rug tegen de muur van een gebouw geleund leek hij op mij te wachten. Ik werd ongerust. Wat wilde hij? Waarom keek hij zo naar mij? Ik deed alsof ik hem niet zag en stapte snel in mijn auto. Hij kwam naar mijn toe, boog voorover. Groene ogen, witte tanden in een donker gezicht. Hij rook naar iets sterks, een mengeling van eau de toilette en tabak. Geschrokken greep ik het stuur. Wat wilde hij toch?

“Wees maar niet bang,” zei hij, met een rustige, zachte stem. “Ik wilde u niet laten schrikken, mevrouw.”

Hij had een accent. Ik was niet in staat het thuis te brengen. Wantrouwig keek ik hem aan. Hij droeg een beige broek en een gekreukt blauw T-shirt.

“Wat wilt u?” Vroeg ik, niet angstig maar op mijn hoede en godbeter… verlangend naar…

“Ga met me mee,” antwoordde hij, “kom.”

“Nee, met u meegaan, waarom zou ik?”

De groene ogen lachten.

“Ik woon hier, in dit straatje. Wilt u niet met me meegaan?”

“U bent gek,” siste ik. “Laat me met rust.”

Ik probeerde weg te rijden, maar van de zenuwen liet ik de motor afslaan. Hij keek mijn nog steeds rustig aan. Glimlachend.

Uiteindelijk lukte het me weg te rijden.

De man draaide zich om en ging naar binnen op nummer negentwintig.

Gedurende de avondmaaltijd en een groot deel van de avond dacht ik niet aan mijn vriendin en haar tragische lot, maar aan de man met de groene ogen die mij, vanmiddag nog maar, had begeerd. Ik zag zijn mond weer voor me, zijn witte tanden, zijn gebruinde huid. Ik zag zijn handen weer voor me. Ik had beloofd dat ik mijn zieke vriendin nog eens zou komen opzoeken. Waarom zou ik dat niet deze week al doen? Ik had de tijd, en het zou m’n vriendin plezieren. Zodra het ochtend was belde ik haar. Mijn vriendin zou donderdag tegen het middaguur op mij rekenen.

Tot donderdag kon ik m’n ongeduld nauwelijks de baas. Ik vulde mijn week met bezoekjes aan moeder, vrijwilligerswerk en vergaderingen van de bibliotheek. Eindelijk werd het donderdag. Ik ging vroeg de deur uit, na lang voor mijn spiegel te hebben gestaan. Toch veertig jaar. Hoe kon ik er jonger uitzien? Tien jaar kwijtraken? Maar welbeschouwd was ik hem opgevallen zoals ik was. Ik hoefde mijn leeftijd niet te verbergen. Ik hoefde hem niet te verleiden. Dat was al gebeurd. Het kostte mij moeite het kleine, sombere straatje terug te vinden. Twintig minuten lang reed ik rondjes, steeds getergder. Een lok ontsnapte uit het lint van velours. Geagiteerd streek ik hem naar achteren. Ten slotte parkeerde ik ergens waar plaats was en besloot ik het straatje lopend te gaan zoeken. Uiteindelijk vond ik het, verscholen tussen twee huizenrijen. Het was verlaten, donker, vochtig. De man was er niet. Ik voelde me zowel teleurgesteld als opgelucht.

Ik durfde het straatje niet in te lopen. Hoe was ik hier verzeild geraakt? Hoe had ik dit kunnen doen? Ik, de vrouw van… die Bosnië en Kosovo overleefde zonder een schram. Ik was gek. Gek geworden. Ik verloor mijn verstand. Allemaal omdat een onbekende mij een oneerbaar voorstel had gedaan. Ik maakte rechtsomkeert en rende tot het huis van m’n vriendin. Toen ik de trap op liep, bleef ik even staan om mijn haarlint weer goed te doen.

Toen ik tegen halfvier weer bij mij auto kwam, was de hitte die op de stad neersloeg op zijn hoogtepunt. De lucht was bijna wit, de trottoirs waren grijs van het droge stof. Ik zweette onder m’n lange katoenen jurk. Mijn blanke huid glom bij mijn haarwortels, bij de aanzet van m’n borsten. Mijn auto was een oven. Onmogelijk om erin te gaan zitten. Ik liet de raampjes zakken. Met mijn contactsleuteltje nog in de hand liep ik opnieuw naar het straatje, waar ik door de vochtige koelte werd gegrepen zodra ik ervoor stil bleef staan. Mijn hart maakte een sprong.

Daar stond de man, met zijn rug tegen de muur. Hij rookte een sigaret. Hij zag me, glimlachte even. Met een hand op de sluiting van mijn schoudertas bleef ik sprakeloos staan. Hij kwam naar mij toe, gooide zijn sigaret in de goot.

“Ik verwachtte u,” zei hij. “Ik wist zeker dat u terug zou komen.”

Ik voelde me alsof ik gehypnotiseerd was. Ik kon niet meer praten. Ik kon alleen nog maar kijken naar die man, die zijn vingers om mij pols had gesloten. Hij pakte mijn hand, opende hem en greep het sleuteltje, dat ik uit alle macht vasthield.

“Doe dat weg,” mompelde hij. Ik liet het sleuteltje in de zak van mijn jurk glijden.

“Kom,” beval hij met een glimlach. “Ga met me mee. Nu.”

Hij had nog steeds dat ondefinieerbare accent. De verzengende hitte leek mij naar hem toe te drijven. Ik werd vloeibaar, desintegreerde. Ik had geen substantie meer. Ik dacht niet meer na. Hem nu volgen? Ja, dat moest. Dat wilde ik. Daar was ik voor gekomen.

Een koetspoort met afgebladderde verf, een haveloze binnenplaats, nog een deur, daarna een klein, donker appartement, verstikkend heet. De chaos en de smerigheid vielen mij niet op. Ik zag alleen de man die voor mij stond en die, met een onverhoedse beweging, m’n jurk losknoopte. Ik zag alleen de handen die mijn klamme huid in bezit namen.

De man praatte, hij zei dat ik mooi was, dat ik hem opwond, dat hij mij ging laten klaarkomen. Ik was dat soort woorden niet gewend. Ik proefde ze als een nieuw dessert. De man had haast, hij hijgde. Maar hij wilde vooral ‘mij’ bevredigen. Hij knielde voor me, begroef zijn gezicht tussen mijn naakte dijen. Heel even kwam ik weer bij zinnen. Ik zag mezelf staan, tegen de ruw gestukte, onbeschilderde betonnen muur van een onopgeruimde kamer gedrukt. Ik zag het hoofd van een vreemde tegen mijn buik, een dikke, donkere haardos. Ik zag de handen van een vreemde, de nagels zwart van het vuil, die mijn heupen vasthielden. Bijna schreeuwde ik, duwde ik hem van me af, vluchtte ik weg. Maar de lippen van de vreemde, een man nog wel, verschaften mij een ongekend genot.

Onmogelijk om weg te gaan. Onmogelijk om iets anders te doen dan daar in vuur en vlam bij hem te blijven staan. Ik wist niet meer wie ik was. Het maakte mij niet uit. Het enige wat ertoe deed was deze man.

Mijn orgasme was bijna pijnlijk, zo zoog het me leeg. Het werd zwart voor mijn ogen, ik voelde een druk op mijn slapen. Ik wankelde. De man hield me tegen. Zijn ogen waren koortsachtig, zijn gezicht was bijna verwilderd. Hij praatte, maar ik verstond hem niet meer. Hij leidde me naar een onopgemaakt bed, stroopte mijn gekreukte jurk nog verder omhoog. Alles ging heel snel. Hij was in mij.

Aanvankelijk onderging ik het, onthutst, verward. Maar beetje bij beetje leek m’n orgasme van zojuist weer aan te trekken, te vertienvoudigen. Het was een heerlijk en tegelijkertijd onverdraaglijk gevoel. Het middelpunt van de wereld, deze kamer, gloeiend heet als een oven, deze onbekende die mijn lichaam kneedde, het gegrom en de kreten waarvan ik de indruk had dat ik ze niet slaakte, maar die toch uit mijn mond kwamen. Onze huid, glibberig geworden van het zweet, plakte tegen elkaar met een dof zuigend geluid. De tijd was stil blijven staan. Voor mij bestond er niets anders meer dan deze woeste, zinnelijke paring, waaruit ik een hartstochtelijke wellust putte. Ik wilde niet dat het ophield, ik voelde al aan de bewegingen van de onbekende dat hij ging klaarkomen, dus ik sloot m’n ogen om dit in mijn diepste, m’n intiemste zelf vast te houden wat ik aan het beleven was.

Met een reutelend geluid, bijna een schreeuw, zakte de man boven op me, bedolf mij onder zijn gewicht. Met mijn ogen nog steeds gesloten verwelkomde ik dit vreemde lichaam en sloeg er met een soort tederheid mij armen omheen. Ik had zin om hem te bedanken, te bedanken voor alles wat ik nooit had gekend en wat ik dankzij hem op m’n veertigste ontdekte. Ik voelde zijn warme adem tegen m’n oor, daarna ging er een schok door hem heen, als een laatste stuip van zijn orgasme.

De rust daalde over onze lichamen, nog steeds glanzend van het zweet. Ik voelde me goed met deze man, die als een kind in mijn armen lag. Wat was hij rustig en stil, na de storm waarin hij mij zo bruut had bezeten. Zachtjes streelde ik zijn nek onder de vochtige, dikke zwarte haardos. Ik durfde niets tegen hem te zeggen. Wat kon ik feitelijk tegen hem zeggen? Ik wist niet eens hoe hij heette. Waarom zei hij ook niets meer? Had hij spijt? Nee, dat was onmogelijk. We hadden een ongekend moment beleefd. Een onvergetelijk moment. Een andere gedachte kwam bij mij op. Zouden we minnaars worden? Zou ik vaak hier in dit kleine, smerige appartement terugkomen om m’n lichaam aan deze man te geven?

Ja, dat zou ik. Waarom niet? Enxhi was er niet meer en elke andere vrouw was zelfbedrog geweest.

De man met het accent lag stil, in mij begraven, zonder spreken, doodstil.

Dorien Vercammen

Graag uw sterrenwaardering bovenaan en/of reactie onder het verhaal. Dank u.

Liefs My

How useful was this post?

Click on a star to rate it!

Average rating / 5. Vote count:

No votes so far! Be the first to rate this post.

We are sorry that this post was not useful for you!

Let us improve this post!

Tell us how we can improve this post?

Eén reactie op “De man met het accent”

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *