Het verhaal van Wahib, de voorneuker
Beste
Na de Lozaya bij Madrid en de warme bronnen van Boedapest neem ik je voor de rubriek “op het werk” mee naar het Perzië van de verhalen van Duizend nachten en één nacht.
Liefs,
Heer Halewijn
Je vroeg me hoe ik de kost verdien. Echt een vraag voor een vreemdeling die nog maar kort geleden in Uqbar is aangekomen. Wie kent Wahib niet? Van de laaglanden van Tsal Jaldum in het zuiden tot Tlön in het noorden looft men mijn vaardigheid in de uitoefening van het beroep van de haan. Hoezo, je weet niet eens wat het beroep van de haan is? Ken je dan de verhalen van Duizend nachten en één nacht niet? Nooit het verhaal gehoord van de dood van nabob al-Neman? Eten, drinken, neuken, dat is het beroep van de haan!
Al vijf jaar lang oefen ik die stiel uit aan het hof van koning Abdullah. Machtig is mijn vorst, minstens zo machtig als destijds zijn grootoom koning Shahryar, maar zeker lang niet zo dwaas als die nabob. Je zal ongetwijfeld wel van Shahryar hebben gehoord en van zijn dwaze obsessie dat een man slechts gelukkig kan zijn als hij elke nacht een nieuwe maagd doet bloeden in het huwelijksbed. Tenminste, zo was hij voor Scheherazade hem rond haar vingers kon winden. Nee, dan is mijn vorst veel slimmer: hij weet dat er voor plezier in bed niets gaat boven een vrouw met een karrenvracht ervaring. Dus, om zijn krachten te sparen en aangezien hem elke maand vanuit de vijf schatplichtige provincies verse bruiden worden toegestuurd, heeft hij mij aangesteld als koninklijke voorneuker. Mijn taak is het om het maandelijks tribuut aan vrouwen te keuren en hem te adviseren bij de samenstelling van zijn harem. Koning Abdullah weet dat hij me in alles kan vertrouwen. Geen wonder dus dat ik samen met mijn vriend Husam, de voorproever van zijn spijzen, behoor tot de best betaalde hovelingen.
Het moeilijkste aan de job van voorneuker bestaat erin zich niet om de tuin te laten leiden door de schone schijn. De vrouwen die elke eerste dag van de maand opnieuw met draaiende heupen de paleispoorten binnen komen wiegen lijken zonder uitzondering geschapen voor de liefde: hinden van Toudih en gazelles van Wajra, met tailles gracieus en fijn als de letter aleph, schommelend als sappige peren klaar om door een minnaar te worden opgepeuzeld. De meesten hebben het voorhoofd stralend als de wassende maan in de maand van de ramadan in een gelaat dat, blank als de hand van Moses, zon en maan beschaamt. En dan spreek ik nog niet eens van hun met kool verlengde grote gazelleogen, zwaarden van Ispahan onder wenkbrauwlansen opgericht voor de strijd, die je lijken te zeggen: “Durf je het aan mijn wang met je blikken te verwonden? Ik zal mij wreken door voorgoed je hart te kwetsen.” Maar schijn bedriegt: een plichtbewuste voorneuker weet dat een perfecte minnares meer in haar mars moet hebben dan uiterlijke schoonheid.
Neem nu bijvoorbeeld Rehana, die ik deze week naar huis heb gestuurd. Wie het honingtaartje van haar mond heeft gezien, schat van glinsterende parels omringd door de robijnen van haar lippen, zou zonder verpinken honderd kamelen geven om zich te laven aan die fontein van Kawthar. Welnu, toen ik haar in mijn armen sloot, kwam van haar lippen de geur van een maagdelijke prairie die nooit eerder werd begraasd. Je raad het al: ze bleek een volstrekte debutante in het kussen en wist niet eens haar tong in dienst te stellen van de liefde.
Of neem nu Daliyah, een lijf zachter dan boter en een adem lekkerder dan het parfum van muskus. Ze zoent bovendien als de beste. Toen ik haar onder vurige tongzoenen van alle sluiers had ontdaan daalden mijn lippen in stille verrukking af naar haar hals, blanke standaard geplant tussen bijeen troepende ruiters op de dag van de strijd. En van daar naar haar beide duiveneieren in een rood kooitje gevangen. Lager ging het, op weg naar haar navel, groot genoeg om een ons zwarte muskus te verbergen, tot ik tenslotte terecht kwam bij haar pubis, van een rondheid hoog als een troon en vet als een kip, warmer dan de keel van een duif en gloeiender dan een hart dat door passie wordt verteerd. Tot daar ging alles dus opperbest. Maar wat bleek toen ik mijn vingers in de put van Jacob stak? Ik vond haar vogeltje zonder pluimen nog verzegeld met het intacte zegel van Soleiman! De gouverneur van Axafahan, die toch de smaak van mijn heer moet kennen, had het gewaagd een onervaren maagd als tribuut naar het koninklijke hof te sturen! Dacht hij soms dat Wahib haar in enkele weken tijd alle knepen van het liefdesspel zou leren?
Jamila heeft me ook verrast, maar dan in positieve zin. Ze keerde me de rug toe terwijl ze haar sluiers één na één op de grond liet vallen. Met welgevallen liet ik mijn ogen dwalen over haar delicate zilveren leden, alle rondingen precies waar ze horen als een mooi in vorm gesnoeide buxus. Stevig en elastisch zijn haar billen, als kussens gevuld met struisvogelveren. Maar toen ze zich plots omkeerde moest ik me inhouden om haar niet meteen de kamer uit te jagen. Nee, niet wat je denkt! Ze had op haar pubis geen enkele hammaqa getatoeëerd, het duivelsteken dat een minnaar stapelgek maakt als zijn oog er op valt. Maar haar venusheuveltje, mollig als de bult van een kameel, was zowaar… met een laagje dons bedekt! En dat terwijl elke fatsoenlijke vrouw er alles aan doet om de schaamstreek zo glad als zeep te krijgen en daartoe elke dag haar konijntje zonder oren inwrijft met een lotion van teefjesmelk, de beproefde manier om elk spoor van haargroei te onderdrukken.
Ik vraag me nog steeds af waarom ik haar niet meteen heb weggestuurd. Was het omdat ze me even voordien te drinken had gegeven, in een nacht gelijkend op haar lokken, en een drank had geschonken gelijkend op haar wangen? Zo hield ze me in beide nachten gevangen, die van haar lokken en die van de duisternis, maar tezelfdertijd in de stralen van twee zonnen, die van de wijn en die van een lief gelaat. Of was het omdat ze daarna zo vaardig de vader met de grote eieren had gestreeld met vingertjes wit en zacht als een hermelijnenstaart, tot hij als een snaar gespannen stond? Ik kon me in elk geval niet meer beheersen en zonder mijn blikken af te wenden van het zwarte donshaar, mieren met pootjes van muskus rondrennend op bloemblaadjes van de egelantier, gaf ik mijn liefdespijl de volle vrijheid om in haar verborgen plooi de paarlen schat te zoeken. Mijn hemel, wat een sensatie! Bij ons wordt de gleuf die de vrouwen tussen hun dijen dragen ook wel de dolle bijtster of de onvermoeibare schudster genoemd, en Jamila’s schede deed die bijnamen alle eer aan. Onvermoeibaar kneep ze in het vadertje met de dikke nek en met de dikke aders, zodat zelfs een haan als Wahib op het eind de strijd moest staken.
Telkens ik onder de vrouwen een dergelijk kleinood ontdek spoed ik me naar koning Abdullah om verslag uit te brengen. Sommige hovelingen gniffelen als ze over me spreken omdat ik telkens zonder broek op audiëntie verschijn. Maar koning Abdullah wil het zo: hij wil aan de stok van de derwisj zien of mijn ontroering gemeend is of gespeeld. Laat ze maar lachen. Het lachen zou hen snel vergaan indien ze wisten van de schatten die ik in enkele jaren tijd vergaard heb met mijn haan zonder kam of stem. Maar let wel, eerlijk verdiend door noeste arbeid! Bij honderden heb ik ze aan de vader met de kale kop geregen: de stomme spreeuw, het vette schaap, de zwijgzame tong, de stille schoonspreekster, de verstelbare bankschroef, de klem op maat, de wieg van het kind, het nest zonder ei, de duif zonder vlek, de kat zonder snorharen, de kip zonder stem en het konijn zonder oor.
Eerlijk gezegd, ik voel dat ik stilaan aan wat vakantie toe ben. Beste vreemdeling, toen we daarnet naast elkaar stonden te plassen heb ik gezien dat jouw vader met de tulband er best mag wezen. Wat zou je er van zeggen indien ik je voorstelde me voor een drietal weken te vervangen? Ik zal een goed woordje voor je doen bij koning Abdullah en ik ben zeker dat hij je vorstelijk zal belonen. De meeste dames heb ik al zelf getest, resten slechts Chaima met het schoonheidsvlekje op een huid voor de rest zo blank als in Salsabil fonteinwater gewassen, Nasrin met een lijf als een delicate vochtige tak die zich slechts laaft aan de bries en de dauw en Zuheyra, in het trotse bezit van kutlipjes gezwollen als de billetjes van een boreling.
Komaan, waarom getwijfeld?
Graag uw sterrenwaardering bovenaan en/of reactie onder het verhaal of rechtstreeks per mail. Dank u. Liefs My