Twee mensen wandelen in hun eigen heden over het verleden en hopen op een gezamenlijke toekomst.
Demonen, zuiveraars, de inquisitie van de 20ste eeuw hadden mij naar de kleine summiere keuken verdreven. Ik rookte, misschien m’n laatste ademtocht op de weg naar Hades waar ik nooit meer alleen zou zijn. Doortje had geen bezwaar dat ik in de slaapkamer rookte, maar toch wilde ik het liever niet doen. Soms vind ik mijn eigen orde verontrustend.
Ik dacht aan Victor. Ik was uit kwaadheid weggegaan, had gezegd dat ik niet zou terugkeren voor hij ons appartement had verlaten, maar dat was waarschijnlijk erg onpraktisch. We waren gezamenlijk eigenaar en moesten gezamenlijk verkopen. Ik kon naar iets anders, iets definitief uitkijken nu ik met Doortje was. Ja, iets definitief. Dorien voelde definitief. Bij Dorien was ik thuis gekomen. Even koesterde ik mijzelf met de fijne gedachte dat niet ik, maar wij zouden beslissen. We! Wij, mochten en konden uitkijken. Ik vond het een heerlijke gedachte die ik moest vasthouden. Vasthouden, Enchi.
De studio van Doortje was te klein. Te veel Dorien. We zouden elkaar snel op de zenuwen werken als we niet langer de meeste tijd in bed zouden doorbrengen. Ik moest glimlachen bij het beeld van twee oudjes die zwijgend, ieder in een eigen zetel een boek zouden lezen voor de open haard. Met Dickens en Carmiggelt op schoot, Lanoye als voetbankje, Kadare en Tolstoj als relikwieën op de schouwmantel. Een vergeelde print van onze 4F verhalen discreet in een kookboek, tussen de kalkoenrollade en kalfszwezerik. Bovendien. Ze had niet genoeg om met één inkomen groter te gaan wonen, om… Oei, nee! Neen, vergeet het K woord… Stop Enchi! Maar? We hadden er nog nooit over gepraat. Stop. Stop Enchi! Maar toch? Daar moeten we eens… Bah… Er is altijd iets dat moet. Zucht. Ik moest in elk geval eerst met Victor afspraken maken.
Ik had Dorien ’s parka aan, maar was verder naakt. De keuken koud, ik rilde. Ik hoorde Doortje in haar slaap mompelen, onrustig heen en weer rollen. De donkere stroom en de knipperende lichtjes in de verte. Dorien, Doortje, Dootje, Do, Milovaný, geliefde… Mijn… vrouw. Man? Och, gewoon wij. Dorien is Dorien, ik ben Enchi. Mijn Dorien, punt. Mijn schatkist gevuld met liefde en tederheid. Bezorgd om een herder die hijgend, als met de dood op de hielen, alarm had geslagen. Ik moest haar nog vertellen dat er achter hem geen kwaad stak. Hoewel. Misschien werd het gloeiende puntje van mijn sigaret, nu, op dit moment, op de korrel genomen. Mami. Už jdu. Otevřete své brány Hades. Ik doofde de sigaret zowel met een gevoel van wroeging als voldoening, in een kop verschaalde koffie. De peuk in de afvalemmer. Zucht. Mami en Hades zouden nog even moeten wachten. De gele uitgemergelde hond sliep wroetend, verkramt en alert onder de bank op het terras. Gestreeld en geplaagd door grillige windstoten die alle leven hier teisterde.
Ik probeerde me te concentreren op de gedachte die er even geleden, voor ik op stond, zat aan te komen. Een gevoel van iets belangrijks. In de overgang van waken naar slaap was het opgekomen. Iets? Terwijl we lepeltje, lepeltje lagen en lekker tegen elkaar aan kropen nadat we hadden gevreeën. Ik kon het me niet herinneren.
Op dit moment dacht ik aan Doortje, aan haar sterke, gespierde lichaam. De littekens. Verharde huid die ik met zoete olie kon verzachten. Drie vervroren vingers. Littekens voor Haar, op wie ik zo verschrikkelijk jaloers was en toch beminde. Mijn Derinoë was ongetwijfeld een stukje Haar. Net zoals ik nu een stukje Dorien in mij had. Hoe zou Haar… Wat had Dorien samen met Haar verloren? Welk stuk van Doortje moest ik nu missen? Wat had Ze van Doortje meegenomen.
Ik moest zuinig zijn op mijzelf hoewel ik liever… Mami, vergeef me. Dootje zou een tweede verlies niet overleven. Een tweede Haar betekende waanzin voor Dorien. Alleen Dihya was, met ieder litteken er bij, nog harder geworden. Dorien, mijn krijgsvrouw. Mijn Amazone zou nooit…
Ik hoorde de slaapkamerdeur open draaien en Doortje legde haar armen om mij heen. Ze was naakt, stak haar warme handen in de parka en legde ze teder op mijn kleine puntige borsten. Ze kuste mijn nek.
“Kom mee naar bed.”
“Ik kan niet slapen,” en leunde zwaar tegen haar aan. Ze streelde me en het voelde heel prettig.
“Je moet ook niet slapen.”
“Nog een keer?” Hoop, schaamte, angst, wroeging, verlegen geluk. Alles en iedereen moest op de loop voor de begeerte in mijn stem. O! Kom Dorien. Doe het Milovaný! Nu!
“Hm…” Meer moest ze niet zeggen. Ik voelde haar lippen in mijn nek. Ze rook nog naar slaap, beddengoed en mijn verlangen naar haar dat ze daarstraks gretig had geproefd.
“Ik sta aan iets te denken.”
“Ik ook,” zei ze, terwijl ze haar handen over mijn buik naar mijn heuveltje liet gaan.
“O, ja. Dat is heerlijk.”
“Dat ben jij ook.”
Ik draaide me om, kuste haar terwijl de sterke handen aan de binnenkant van de veel te grote parka langs mijn rug naar beneden gleden en mijn billen vast pakten. Ik ben veel kleiner dan zij, en kon haar schaamheuvel tegen mijn buik voelen. Ik streelde voorzichtig de het knopje van opperste vreugde en voelde het groeien. Mijn vinger verdween even tussen haar schaamlippen waarna ik hem door haar liet schoon likken.
Terwijl ze likte en sensueel zoog, verdween ook haar vinger in het meest intieme van mijn vrouwelijkheid. Daarna, haar ogen uitdagend op mij gericht, proefde ze zelf mijn mede. Haar ogen plaagden, lachten voor het eerst in lange tijd en ik was gelukkig.
Ik vond het heerlijk om voor deze maanvrouw op mijn knieën te zitten. Haar met behulp van mijn tong te laten genieten, om alsnog haar helder sap te drinken. Terwijl ze mijn hoofd heftig tegen haar Venusheuvel drukte, kreunde ze. Ik voelde haar dijspieren afwisselend samentrekken en ontspannen. Het was heerlijk om te begeren. Het was heerlijk er aan te kunnen toegeven. Het was heerlijk om begeerd te worden. Misschien was dat wel het hele geheim van verliefdheid, dat je het voorwerp bent van zo’n grote begeerte.
Verstrengelde lichamen, dwalende tongen, strelende vingers. Zij hield op me te zoenen, tilde me op en droeg mij naar de slaapkamer. Lakens die geurden naar de verse lavendel die ik in het waswater had versneden. Ik, zij, wij. De eeuwige vrouw begon heftig te kreunen. Ons onderlichamen duwden tegen elkaar aan en wilden tegelijk ontsnappen aan de opkomende erupties. De storm trok zich even terug om des te heftiger aan te vallen. Jagende wolken golfden over het liefelijke, ruwe en verwoeste berglandschap. Onze ademhaling was als de wind die opgezweept door de donder tussen de rotsen van onze wellust werd geperst en langgerekte kreunen veroorzaakte. Kreunen gingen over in gilletjes. Handen drukten monden heftig tegen de schepper van onze drift. Gerekt, gekruisigd, gebogen en gescheurd. Geluidloze schreeuwen van de opperste verrukking.
Onder het orthodox kruis, tussen de verfrommelde, lavendelgeurende lakens bezegelden we onze liefde en verdreven, het leek voor eeuwig, de schaduwen van het dodenrijk.
Na afloop had ik maar één wens voor mijn vrouw, slechts één gedachte. De wens die ik mij, na deze nacht van wanhopige liefde, weer niet meer zou herinneren. De wens die Doortje onuitgesproken, ongevraagd en met gulle hand gegeven, in alle eenvoud vervulde.
“Houd me warm Do…”
Dorien Vercammen
Graag Uw sterrenwaardering en/of reactie onder het verhaal. De auteur zal u dankbaar zijn. Liefs
My